Nummer 1 Februari 2023 [FISCAAL] [4] [FISCAAL] J Schending verdedigingsbeginsel kost fiscus BPM-aanslag In een zaak voor de Hoge Raad heeft een bv op aangifte BPM voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte, vanuit Duitsland, overgebrachte personenauto. Voor de berekening van de verschuldigde BPM heeft zij een afschrijving van 54,09% gehanteerd. Maar de inspecteur gaat uiteindelijk op basis van op eigen initiatief ingewonnen inlichtingen uit van een afschrijving van 30,58%. Daarom legt hij de bv een naheffingsaanslag op. De bv bestrijdt deze aanslag en doet daarbij een beroep op het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel. In dit geval heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd. Dat betekent dat de aanslag te hoog was vastgesteld en dus in strijd is met het Unierecht. Doordat de bv voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag niet is gehoord, is het verdedigingsbeginsel geschonden. De Hoge Raad vernietigt daarom de naheffingsaanslag. Hoewel de BPM- heffing niet plaatsvindt om een Unierechtelijke verplichting uit te voeren, kan het Unierecht toch van toepassing zijn. Namelijk als de Wet BPM heeft geleid tot een bezwarend besluit waarmee de grens is overschreden die de non-discriminatiebepaling aan de nationale bevoegdheid stelt. J Voordeel voor dga belast in jaar van afsluiten overeenkomst In een zaak voor rechtbank Noord-Holland heeft een bv op 8 juli 2015 een koopovereenkomst met haar dga gesloten voor de koop van twee woningen. Op 21 april 2017 levert de bv de woningen aan de dga. Daarbij meent de inspecteur dat de woningen tegen een onzakelijke prijs zijn overgedragen. Maar van de rechtbankmag hij de aangifte inkomstenbelasting van de dga over 2017 niet corrigeren. Het voordeel is namelijk volgens de rechtbank niet belast in 2017, maar in 2015. Op 8 juli 2015 is immers tussen de bv en haar dga een onvoorwaardelijke koopovereenkomst tot stand gekomen. Dan ontstaan er over en weer rechten en verplichtingen. Als in die overeenkomst een voordeel schuilt voor de dga dat de bv hemdoet toekomen, ontvangt de dga dit voordeel op het moment van het sluiten van de koopovereenkomst. Als een voordeel in een eerder belastingjaar valt, is het nog maar de vraag of de inspecteur een navorderingsaanslag kan opleggen. Zo kan de navorderingstermijn van in beginsel vijf jaar zijn verlopen. J Betaling onder opschortende voorwaarde? Geen passiefpost Een recente zaak voor rechtbankNoord-Holland ziet op een nv en twee vennootschappen die zijn opgericht naar het recht vanDelaware. Deze lichamen sluiten op 16 september 2015 een overeenkomst. Op grond van deze overeenkomst zal de ene JWerknemer ontvangt vertrekvergoeding in jaar van betaling Sommige werknemers ontvangen aan het einde van hun dienstbetrekking een zogeheten vertrekvergoeding. In een zaak voor rechtbank Gelderland heeft de ex-werkgever de vergoeding uitbetaald in januari 2020. Maar de uitbetaling van de vergoeding is bij de werkgever verwerkt in de loonaangifte van het tijdvak december 2019. De inspecteur stelt dat de vertrekvergoeding bij de werknemer is belast in 2019. De rechtbank wijst dit standpunt af. Het fiscale genietingsmoment van de vertrekvergoeding is het moment waarop de werknemer deze heeft ontvangen. Een inkomst is namelijk vorderbaar als een recht op directe betaling bestaat. Daarbij moet het bedrag zijn op te vorderen en het moet inbaar zijn als de schuldeiser daarom verzoekt. De civiele rechtsverhouding tussen de werknemer en zijn ex-werkgever bepaalt het fiscale genietingsmoment. De manier waarop de ex-werkgever de vertrekvergoeding heeft verwerkt in zijn loonadministratie is wel van belang voor de fiscale rechtsverhouding tussen de oud-werkgever en de Belastingdienst. Overtreft de vertrekvergoeding het zogeheten toetsloon dat meer dan € 612.000 (bedrag 2023) bedraagt? Dan is de werkgever ook nog eens pseudo-eindheffing verschuldigd.
RkJQdWJsaXNoZXIy NTgwNDc=